WATER STROOMT NAAR BENEDEN. ALS ER GENOEG WATER IS, VORMT DAT WATER SAMEN EEN RIVIER. ALS ER IN ZO’N RIVIER INEENS EEN GROOT HOOGTEVERSCHIL IS STORT HET WATER EEN AFGROND IN. DAT HEET EEN WATERVAL.
Weet je dit al over watervallen?

Makkelijke weg
Als het water door een landschap stroomt, gaat dat altijd van boven naar beneden. Komt het water een obstakel tegen, bijvoorbeeld een rotsblok, dan stroomt het er gewoon omheen. Water ‘kiest’ altijd de weg van de minste weerstand. Het water stroomt dus via de weg waar hij het minst tegengewerkt wordt.
Slijten
Water lijkt heel zacht, maar schuurt eigenlijk over de bodem. Stromend water neemt namelijk zand en vuil met zich mee. Als het water bij een stuk gesteente komt dat minder hard is, slijt dat snel weg. Op deze manier ontstaan rivieren en watervallen. Watervallen ontstaan ook door aardbevingen.


Rivier
Zit er een hoogteverschil in het landschap, dan stort het water uit de rivier naar beneden. Maar het water dat naar beneden stort, blijft daar niet stil liggen. Onder aan de waterval stroomt het water gewoon weer verder. Daarom is een waterval onderdeel van een rivier.
Diepe poel
Al dat water dat naar beneden klettert, stort met veel geweld neer op het gesteente eronder. Dat slijt weg en zo ontstaat een diepe poel aan de onderkant van de waterval. Die poel is een stuk dieper dan de rest van de rivier en lijkt een beetje op een diep zwembad.
